Pimmetje hield van dieren. Zoveel, dat hij later dierenarts wilde worden. Nou ja, liever eigenlijk kattenarts, maar dat leek niet te bestaan – je moest al die andere dieren op de koop toe nemen.
Als hij eenmaal kattenarts was, kon hij alle katten beter maken. Nu probeerde hij dat al wel eens. Bijvoorbeeld met Felix, toen die een wond aan zijn poot had en niet kon lopen. Pim had naast hem gezeten en hem gekroeld, en hij had Felix ook de pillen van de dierenarts gegeven. Dat ging in een heel speciaal snoepje, maar Felix had ze zo uit Pimmetje’s hand opgegeten. En Felix was beter geworden. En daar ging het om!
Pim wilde dat hij Dodger ook kon helpen. Dodger was de kat van zijn tante. Hij was gauw vermoeid, dus je kon niet echt met hem spelen. Pim vond dat best wel zielig. Hij had zijn tante gezegd dat Dodger beter gemaakt moest worden, maar ze zei dat dat niet kon. Dodger had een erfelijke ziekte zei ze, aan zijn hart. Net zoals sommige kinderen bruine ogen hadden gekregen van hun ouders, zo had Dodger een fout hart gekregen van zijn ouders. Ze noemde het anders: Haceejem, maar het was gewoon een fout hart. Zijn tante zei dat er iets verkeerd werd gemaakt in Dodgers lichaam. Daar was blijkbaar een recept voor, en had Dodger een verkeerd recept! Nou, dan doe je het toch niet volgens recept? Deed Pim’s moeder ook altijd met de toetjes, en die waren dan juist heerlijk! Mama had thuis de toetjes gemaakt en meegenomen naar Tante, en ze hadden het net gegeten en iedereen had het ontzettend lekker gevonden, ook al had Mama het niet volgens het recept gemaakt. Tante lachte alleen maar, en Pim was daar best kwaad over. Wat was er nou mis met dat idee? Pim ging lekker naast Dodger op de vloer zitten met zijn neus heel dicht bij Dodger.
Dodger rook erg lekker! En zijn vacht was zo zacht – het kriebelde helemaal niet in zijn neus. Goh, wat waren die haren eigenlijk lang! En dik! Het leek wel alsof ze groeiden – terwijl Pim ernaar keek werden ze nog dikker en langer en dikker – het leken wel boomstammen! Hoe kon dat nou allemaal? Opeens wist Pim het: Dodger was opeens heel heel heel erg groot gegroeid, en daarom leken zijn haren wel boomstammetjes. Maar als Dodger zo ontzettend groot was gegroeid, hoe moest dat dan als hij ging lopen? Met zijn foute hart zou dat vast niet gaan! Dus was het extra belangrijk, nu, dat de goede ‘dingen’ werden gemaakt, anders ging het helemaal fout! Pim wist niet goed wat hij kon doen, maar – als hij Dodger wilde helpen, moest hij in de keuken komen waar dat recept werd gemaakt. Pim liep een eind het bos in, maar toen kwam hij bij een muur. Of muur – er zaten allemaal poortjes in: het moest de huid van Dodger zijn! Pim rende door een poortje. Nu was hij dus in Dodger – maar hij moest bij Dodger’s hart zijn. Welke kant moest hij nou op? Opeens zag hij een man, in een lange witte jas, die vriendelijk naar hem lachte. “Je zoekt zijn hart?” vroeg hij. “Dan moet je die kant op.” , en hij wees naar boven, en een beetje naar links. Hij rende vlug omhoog om daar te komen.
Buiten adem kwam Pim bij het hart aan. Hij keek zijn ogen uit, hij zag spieren en bloedvaten, maar – hij kon nog steeds niet zien wat er nou precies fout was, het was allemaal toch nog steeds erg klein. En terwijl hij dat dacht, begon alles om hem heen weer te groeien. Dat bloedvaatje naast hem, nou dat werd nu zo groot als die buizen die hij wel eens had gezien waar ze huizen aan het bouwen waren. En een geraas dat het was … Pim was blij dat het bloed in buizen zat, anders was hij weggespoeld. Verdorie, hij had toch gehoord dat het hart eigenlijk een speciaal bloedvat was? Nou, dan was het zaak om in de wand te komen, en te blijven! Pim liep verder, en hij vond het machtig interessant in de hartwand. Wat een dikke wand zeg! En het geraas viel eigenlijk ook wel mee, net alsof er maar heel weinig bloed hier in hart was. Een hele dikke wand, met maar weinig holte! Als de wand nog dikker werd, zou er helemaal geen ruimte meer overblijven! Maar hij kon goed zien hoe de wand eruit zag: hij zag overal – nou ja, het leken wel bossen asperges. Bossen en bossen en bossen asperges. Rode asperges, heel gek! En ook heel gek: ze waren lang en dan weer kort en dan weer lang en – natuurlijk, het was het kloppen van het hart! Die asperges waren niet aan het groeien en krimpen, maar het waren spiervezels die samentrokken en dan weer ontspanden, en dan weer samentrokken en zo. Als ze kort waren, waren ze stijf, maar als ze lang waren, konden ze wel buigen.
Pim liep verder en toen kwam hij bij een soort werkplaats: ze waren bezig om iets te bouwen – ja, daar maakten ze stukjes spier. Pim keek zijn ogen uit. Er kwamen allemaal stukjes aan, en als ze hier kwamen dan werden die door een soort werkman aan elkaar vast gemaakt zodat er nieuw spiermateriaal gemaakt werd. Steeds meer stukjes pasten in elkaar totdat een spier-stukje klaar was, en mee kon doen aan het kloppen. Het was hier een grote ‘werkplaats’! Pim zag dat het allemaal heel mooi ging. Net een grote puzzel, en dan nog ingewikkelder. De stukjes pasten mooi in elkaar. Maar op die ene plek ging het fout! Dat ene stukje daar had een haakje dat nergens in paste. En ernaast was iets dat een oogje had kunnen zijn, maar dat was dicht! Hé, misschien was dat het, was dat het stukje dat fout was. dat was het, waarom Dodger hart niet goed was. Nou, als hij kon zien wat er fout was, dan kon hij vast en zeker er wel voor zorgen dat het anders gebouwd werd, zodat het wel zou passen!
Vol goede moed ging Pim op weg naar de plek waar de stukjes gemaakt werden, voordat ze bij de werkplaats aankwamen. Wat zag dat er grappig uit: het leek wel een groot koord, en er kwamen steeds een soort winkelkarretjes aan met een grote kraal in de mand. Die karretjes gingen naast elkaar aan dat koord staan, en dan werden hun kralen aan elkaar vastgemaakt, en dan ging het lege karretje weer weg. De karretjes gingen zo het hele koord langs, en de kralenketting werd steeds langer. De kralen kronkelden heen en weer, en dan opeens stopten een paar kralen met kronkelen, om lekker naast elkaar te blijven liggen. En daardoor kreeg die kralenketting een bepaalde vorm, en het werd het een van de stukjes die later gebruikt werden om verder te bouwen! Goh, wat mooi, eigenlijk! Steeds als er een metalen kraal bij een magnetische kraal in de buurt kwam: pats boem, dat zat vast! Oh, en er waren ook kralen met een soort klittenband. En andere paren … leuk zeg! Hij zag nu het stukje met het dichte oogje. Wat was er nu precies vreemd aan, hoe zou het moeten? Hij ging terug naar de werkplaats, daar kon hij beter zien hoe het stukje er eigenlijk uit zou moeten zien. Hij keek heel goed: ja, daar zat een magnetische kraal, en als die nu contact zocht met die plastic oranje kraal, dan zou het oogje wat open getrokken worden. Dus als hij er nu voor kon zorgen dat er een ijzeren kraal kwam op de plaats van die oranje kraal, dan moest het beter gaan. Pim liep weer terug naar het koord, terwijl hij bleef herhalen ‘Oranje moet ijzer worden. Oranje moet ijzer worden!’ Hij moest het goede koord weer even opzoeken: er waren meer koorden, die verschillende kettingen maakten. Daar was een koord waar de foute stukjes werden gemaakt, met de dichte ogen. Kijk, daar was een ketting waar straks de verkeerde groene kraal eraan zou komen. Pim zocht een winkelkarretje met een metalen kraal en ging lekker voor de groene kraal in de rij staan. Ja, nou moest deze kraal komen. Hij duwde het karretje naar voren, maar – wat nu weer? Hij kon het karretje niet ver genoeg vooruit duwen! Het koord begon naar hem te brommen “He jij daar, weg, je hebt niet het goede wachtwoord!” Pim was helemaal verbaasd, hoezo, wachtwoord? “Ja, als je hier wilt aansluiten, moet je het wachtwoord hebben dat hier staat, kijk hier op mijn koord, en dat heb jij niet!” Verbouwereerd ging Pim weer weg, en zag hoe het andere karretje wel zijn oranje kraal kon afleveren.
Opeens zag hij dat ieder wagentje voorop een code van 3 letters had staan. Die sloten mooi aan bij de letters op het koord – dat koord was eigenlijk een lang woord, allemaal letters achter elkaar. Wel een vreemd woord – maar 4 verschillende letters, en niemand zou het ooit kunnen uitspreken. Pim ging zitten kijken, en hij zag hoe de wagentjes steeds de volgende 3 letters van het koord hadden: dat was hun wachtwoord, en op die manier werd dus bepaald welke wagentjes er konden komen, en welke kralen er geregen werden. En inderdaad, wagentjes met dezelfde kraal hadden ook dezelfde letter. Als hij nu eens een leeg wagentje kon vinden met de goede code … Maar als de kraal was afgeleverd, werden de wagentjes meteen weer verzameld en weggereden, en er bleef geen enkel karretje over dat Pim kon gebruiken. Misschien kon hij de code op een wagentje veranderen. Maar hoe Pim er ook aan knutselde, hij kon de letters niet veranderen. Hij wist het even niet meer, wat nu? Hoe kon hij nu Dodger helpen? Hij keek weer naar het koord, en naar het woord wat er stond, en naar het wachtwoord op zijn karretje – en hij kreeg weer een idee! Op het koord was een letter anders: als hij daar een letter kon veranderen, dan had zijn wagentje met de ijzeren kraal wel het juiste wachtwoord!
Pim ging weer naar het koord, en bedacht dat hij misschien maar beter heel beleefd kon zijn. “Meneer, dat wachtwoord is verkeerd geschreven. Er moet nog een A staan, in plaats van G”. Geen reactie. Hij trok eens aan het koord, en zei nog harder “Die G moet een A zijn!”. “Meneer”, voegde hij haastig toe. “Huh? Dat kan niet! Dit heb ik precies zo gekregen van de chef in de centrale. Wat hier staat is goed!” “Nee meneer,” gilde Pim, ”echt, het moet een A zijn, echt waar!” “Nee hoor, je verzint het maar! Kijk, daar zijn meer van mijn collega’s, die maken deze zelfde kralenketting, en zij hebben precies dezelfde wachtwoorden!” Pim keek om zich heen, en inderdaad, hij zag dat er nog meer koorden waren waar dezelfde kettingen afkwamen. Dezelfde foute kettingen, zelfs. Dus het koord had een chef, en die zei het verkeerd. Nou, dan moest hij met de chef praten, dat was duidelijk. “Meneer, waar is de centrale, waar die chef werkt?”, vroeg hij beleefd, en ging toen die richting uit. Verdorie, die chef woonde in een kasteel! Dikke muren – maar ook hier zag Pim gaten, en hij klom naar binnen. “Ik moet de chef hebben van het foute hart”, zei hij, maar niemand die luisterde. Pim liep verder, en op elk kruispunt riep hij weer: “Ik moet de chef hebben van het foute hart”. Eindelijk leek het of er iemand luisterde. Pim rende erop af, en zei “Bent u de chef van het foute hart?”. “Nou, volgens mij ben ik de chef van het goede hart,” werd gelachen. “Wat zou er fout kunnen zijn?”. Opgewonden begon Pim uit te leggen dat er een foutje zat in het recept. Als je goed keek, dan zag je dat er een A moest staan op die ene plek, in plaats van een G. “Waar dan?”, vroeg de chef. Hand in hand gingen ze de hele code langs. Op een gegeven moment kwamen ze in de buurt, en Pim rende vooruit, en zei “Kijk, hier!!!”. “Maar jongen, kijk nu eens wat beter. Welke G bedoel je?”. Pim keek nog eens naar het recept, en zag tot zijn verbazing dat er inderdaad een A stond, en helemaal geen G. “He??? Maar ik weet zeker dat er hier een G stond op de kopie die ik heb gezien!”. “Weet je wel zeker dat die kopie van mij afkwam?”, vroeg de chef. “Was hij niet van mijn collega?”. “Hebt u dan nog een collega?”vroeg Pim verbouwereerd. “Oh ja,” zei de chef, “alle cheffen hebben een collega, voor het geval dat er een ziek is! Ik heb al vaker gedacht dat mijn collega niet helemaal lekker is. Ga maar bij hem kijken – dan moet je daar wezen.” – en de chef wees Pim op nog een andere zijstraat. “Dank u wel”, zei Pim beleefd, en ging op weg.
Pim kon de andere chef al gauw vinden. Die zag er wat vermoeider uit, en wat brommeriger. “Wat moet je!”, hoorde Pim, en hij werd bijna bang, zo bozig werd het gezegd. “Nou meneer, ik geloof dat er misschien een foutje zit in de recepten die u schrijft. Ik denk dat u een G schrijft, maar dat moet een A zijn. Dat is dan in het tweede deel van het recept, tamelijk in het begin.” De chef wilde er niets van weten, maar Pim bleef volhouden – hij vond het best goed van zichzelf. En op het laatst zei de chef dat hij met Pim zou gaan kijken. Ze liepen samen naar het tweede deel van het recept. Pim durfde nu niet meer vooruit te hollen. Maar toen ze dichterbij kwamen zag hij dat hier inderdaad een G stond, waar de A moest staan. Hehe! “Kijk, deze G moet een A zijn!”. De andere chef keek er heel lang naar. “Nee”, zei hij tenslotte, “dat is echt een G hoor. Ik kan er niets anders van maken. Maar nu je het zegt, het zou best eens kunnen dat dat vroeger een A was. Er staat me iets van bij …. Maar dat is al heel lang geleden, dan!” “Dat is het, dat is het.” Pim sprong opgewonden op en neer! “Dat is het! Het is fout gegaan, er moet een A staan! Kunt u er geen A van maken? Dat kan toch wel, toe, maak er een A van!” “Nee, dat kan ik niet”, zuchtte de chef. “Ik kan er echt niets aan veranderen. Die G staat nu zo vastgegroeid tussen zijn buren, die kan ik echt niet vervangen, dan gaat alles kapot. Kijk maar, je ziet toch hoe stevig die banden met de buren zijn, van G? Dat kan niet, het spijt me.” “Maar, maar, maar ….” Pim sputterde, en wist even niet meer hoe het nu verder moest. “Weet je wat jongen, als jij die G eruit kunt krijgen, zorg ik dat er een A voor in de plaats komt, OK?” De brommerige chef klonk opeens vriendelijk! En het leek Pim ook een hele redelijke oplossing. Hij begon te trekken aan de G, maar die liet niet los. Wiebelen – ook geen reactie. Misschien kon hij hem uitgraven …. of de banden doorsnijden. Pim keek om zich heen naar een schop, of een mes, maar er was niets. Hij wilde met zijn handen graven, maar hij kon ze er niet echt goed in steken. Hij probeerde met zijn nagels de G los te pulken, maar ook dat lukte niet. Bijten??? Pim probeerde van alles, maar het lukte niet. “Het spijt me, meneer, het lukt me niet” moest hij op een gegeven moment de chef vertellen. De chef bromde wat terug, maar Pim kon het niet goed verstaan. “Het spijt me, sorry ..” herhaalde hij. “Wat spijt je, jongen?” hoorde hij de chef zeggen. Of … was het wel de chef? “Dat je in slaap gevallen bent? Het was ook een lange dag, maar nu moeten we naar huis!” Pim keek verbaasd op: dat was zijn moeder! He? Het kasteel was verdwenen – hij lag op de vloer. Naast Dodger, maar die had weer de gewone kattenmaat. Hij had gedroomd? “Oh Mam, ik kan Dodger niet beter maken”, snikte hij. “Nee jongen, niemand kan Dodger beter maken, er zit een foutje in zijn hart en niemand kan dat verbeteren”. Het was allemaal maar een droom geweest …