Pim had de hele week voor Dodger gezorgd. Wat was hij moe! Hij liep bijna te wankelen op zijn benen! Als hij nu vier benen had gehad, net als een kat, dan zou hij vast steviger op zijn benen staan, ook als hij moe was! Hij ging naast Dodger zitten, om hem eens lekker te aaien. Maar die haren – het leek wel alsof ze groeiden – het leken wel boomstammen! Het leek helemaal niet zo vreemd, net alsof hij dat eerder had gezien, dat Dodger opeens heel heel heel erg groot groeide. Pim liep een eind het bos in, totdat hij bij een muur uitkwam. Hij vond een poortje, en toen zag hij een man, in een lange witte jas, die vriendelijk naar hem lachte. Kende hij die man, of niet? Hij wist het eigenlijk niet. Maar de man wist blijkbaar wat Pim dacht. “Jij dacht dat een kat altijd stevig kon lopen, met zijn 4 poten? Nou, dat is niet altijd het geval hoor. Zullen we eens op bezoek gaan bij een kat die altijd wankelt?”
Pim wist niet goed wat te doen. Viel dit onder ‘Niet praten met vreemden’? Maar de man was niet echt een vreemde … toch? Ennuh – hij was in Dodger, dat was toch veilig? En die man ook, dus Dodger vertrouwde hem? Of niet? Maar op het laatst was Pim gewoon nieuwsgierig! “Ja, graag!” zei hij. “OK”, zei de man, “Pak mijn hand maar vast, en dan gaan we!” Dodger leek weer te krimpen, en Pim zag Mama en Tante praten – maar ze zagen hem niet! En ook Mama en Tante werden kleiner … Pim en de man in de witte jas leken boven het huis te zweven, en steeds hoger, tot Pim ook het huis van Tante niet meer kon zien. En nog hoger – het leek wel alsof ze boven de zee waren. En nog hoger! “En nu naar Sammetje” zei de man, en nu gingen ze naar beneden. Ze zagen weer land! En toen een stadje, en een huis, en toen kwamen ze in een kamer met een kat. “Dat is Sammetje!”. Sammetje liep naar een mandje. Eerst leek zijn achterwerk naar links te vallen. Toen stond hij weer op, zette een stap, en viel naar rechts. Weer opstaan, en nu viel Sam in het mandje. Hij draaide zich eens lekker in het mandje, begon te spinnen en viel in slaap. En toen werd de slapende Sam heel groot, en groter – en toen stonden Pim en de man weer bij het poortje, maar nu blijkbaar een poortje van Sammetje. “Ga maar eens kijken bij zijn rug, in de buurt van zijn achterpoten. Dat is ongeveer die kant uit.” en de man wees naar rechts. “Maar, als ik daar gekeken heb, bent u dan nog hier?” vroeg Pim, “En hoe kan ik u eigenlijk noemen?”. “Natuurlijk wacht ik hier op je, ik moet je toch terugbrengen naar Dodger? En noem me maar dokter DA, goed?” “OK, dokter Da!, tot zo!” en Pim zette het op een hollen in de richting die dokter DA had aangegeven.
Pim moest een heel eind lopen. Overal zag hij werkplaatsen waar druk werd gewerkt. Ze zaten helemaal vol met stukjes spier – en ook met andere stukjes, van andere delen. Ingewikkeld eigenlijk, zoveel als een kat nodig had. Hoe kon hij ooit zien wat er fout ging zodat Sammetje niet goed kon lopen? Toen zag hij opeens een werkplaats waar niet hard werd gewerkt. Maar de werkplaats was niet leeg! Er was een heleboel materiaal, maar er werd niets mee gedaan. Hij ging eens kijken, en toen zag hij opeens dat twee bazen ruzie aan het maken waren. Ze hadden allebei een kant van een stuk materiaal vast, en wilden dat meenemen. “Kijk dan toch!” zei de een, “Je kunt toch zien dat ik dat nodig heb voor de zenuw die ik bouw! Hier, kijk maar op het etiket: ‘Zenuw, deel 1’. ” “Je bent niet goed” zei de ander, “Wat moet je nu met een stuk wand, dat kun je helemaal niet gebruiken bij een zenuw! En kijk maar, het staat hier duidelijk: ‘Wandmateriaal, deel B sub 3’.”. Pim keek het eens aan, en zei toen “Kijk, daar is nog zo’n stuk!. Als jij nu dat stuk pakt, en jij …” en hij wees naar de andere baas – “.. pakt dan dit stuk?”. De bazen keken elkaar eens aan, en vonden het wel een goed plan. De baas die een stuk zenuw wilde maken pakte een stuk op, en bekeek het eens goed aan alle kanten. En toen gooide hij het weg. “Nee, dit is niet goed! De ene kant wel, maar dan wordt het opeens iets heel anders! Deel 2 is er niet, en zonder deel 2 heb ik niets aan deel 1, daar kan ik niets mee beginnen!” “Zei ik toch!” zei de andere baas. “Die andere kant past in een muur!” en hij pakte zijn stuk op. Opeens gooide hij ook zijn stuk weg: “Jij hebt ermee zitten knoeien! Waar is deel A van mijn wandmateriaal?” en de twee bazen gingen verder met ruzie maken.
Dat had dus niet veel geholpen. Pim keek om zich heen, en zag dat stukken die in de werkplaats lagen, ergens anders werden gemaakt. Hij ging daar eens kijken. Hé, dat zag er bekend uit: een groot koord, en een heleboel karretjes met een mand en een grote kraal in de mand. Die karretjes gingen zo het hele koord langs, en gaven om de beurt de kraal af. En die kralenketting, die kreeg een bepaalde vorm en werd één van de stukjes die later gebruikt werden in de werkplaats. En waar de bazen ruzie over maakten.
Pim keek heel goed wat er gebeurde, maar kon maar niet zien wat er fout ging. Het koord zag er eigenlijk best wel goed uit, en de karretjes ook. Hij liep naar de opzichter en vroeg hem “Waarom kunnen die bazen niets met je stukken materiaal doen?” “Dat weet ik ook niet.” zei de opzichter, “Ik volg gewoon het recept dat op dat koord is geschreven. En ja, je hebt gelijk, het is een onzin recept. Net alsof het je eerst uitlegt hoe je boterhammen klaarmaakt, en dan zegt het opeens dat je de soep in kommen moet scheppen. Ik vind het maar gek! De werkplaats kan er ook niets mee, zeg je? Dan is het echt vreemd! Maar ik heb het recept altijd al zo binnengekregen. Misschien dat de chef in de centrale iets meer weet. Die stuurt het zo weg, tenslotte. De centrale is daar!”, en hij wees naar iets boven en achter hem.
Pim zag al gauw de centrale- het leek wel een kasteel! Net zo’n kasteel als … als …. als wat ook al weer? Nou ja, uitzoeken waarom het kasteel zo bekend leek was nu niet belangrijk, eerst even de chef opsporen! Pim klom naar binnen. Hoe nu verder? Hij keek rond tot hij weer zo’n gek koord, met een fout recept, zag, en liep erlangs, verder het kasteel in. En toen volgde hij een ander koord, en nog een ander …. en toen zag hij hoe zo’n fout recept werd geschreven. “Hé chef, is dat recept wel goed???” “Dat weet ik niet! Ik heb het altijd zo gemaakt. En kijk, daar is mijn collega, en die schrijft precies hetzelfde recept!” zei de chef. “Maar in de werkplaats kunnen ze er niets mee doen.” zei Pim. “Dat – dat is dan jammer, maar ik weet echt niet hoe ik het recept anders zou kunnen schrijven!” “Ja maar, ” zei Pim, “Het recept werkt niet! Dan moet je het toch anders schrijven!” “Nou weet je, ik kan me nog vaag herinneren dat ik een andere collega had. Dat was in de vader van Sammetje. En toen had ik een andere collega, en hij maakte inderdaad andere recepten. Daar was veel meer vraag naar, dus die chef had het aardig druk, en ik hoefde toen niet veel te doen. ”
Pim moest er eens goed over na denken. Eén chef die goede recepten maakt en één die foute maakt is dus niet zo erg, want de werkplaats werkt enkel met de goede recepten. Maar – was het niet zo dat als de werkplaats niet in de gaten had dat het recept fout was, er gewoon mee werd gewerkt? Nou ja, dat was misschien bij Dodger’s hart zo, maar nu zat hij bij Sammetje. En bij Sam had de werkplaats wel degelijk in de gaten dat het recept fout was. En als er dan geen enkel goed recept werd gemaakt, dan werd er niets gemaakt. En dan kon Sammetje niet gewoon lopen.
“Maar waarom kan u niet het goede recept maken?” vroeg hij tenslotte. “Nou, weet je, heel lang geleden waren er verschillende chefs, die allemaal wat anders maakten. Maar toen werd besloten dat we moesten ‘fuseren’, samengaan. Dat zou efficiënter zijn. En toen werden er een heleboel mensen ontslagen. Ik denk dat die wisten hoe je het ene recept, dat die zenuw nodig heeft, goed kon schrijven. En hoe je dan aan het andere recept kon beginnen. Maar die mensen zijn ontslagen, en nu weten we dat niet meer. Dus maken we maar dit korte recept.” “Maar daar heeft niemand wat aan!” zei Pim verbaasd. De chef zei niets meer. Misschien schaamde hij zich wel. Hij ging door met het enige dat hij kon doen: het foute recept maken.
Pim liep langzaam terug naar de werkplaats. Maar daar kon hij ook niets doen. Hij liep maar door, terug naar het poortje, en dokter DA. De hele tijd dacht hij aan de chefs.
Dokter DA kwam hem al tegemoet. “En, weet je nu waarom Sam zo wankelt?” vroeg hij. “Ik geloof het wel.”, zei Pim. “Kunnen we Sam helpen?” “Nee, dat gaat niet. Maar Sam heeft niet veel pijn hoor, hij weet niet beter. Weet je wat wel erg is? De mensen die Sam’s vader in contact hebben gebracht met Sam’s moeder hadden kunnen weten dat er kittens konden komen zoals Sam. Als ze Sam’s Papa en Mama hadden laten testen, dan hadden ze het kunnen weten.” Pim was helemaal verbouwereerd! “Waarom hebben ze dat niet gedaan?” “Ze dachten dat het niet nodig was.” Pim kon bijna niet uit zijn woorden komen van boosheid “Maar kijk nou eens, Sam kan amper lopen. Hij kan nooit normaal spelen! Dat mag je toch niet laten gebeuren!” “Nee,” zei dokter DA, “Dat mag zeker niet! En als ze nu wisten dat de de mensen die Sam zouden kopen zouden vragen of de ouders getest waren, dan hadden ze misschien wel de ouders laten testen.”
Ze waren ondertussen het poortje weer door. Pim hield de hand van dokter DA stevig vast, en ja hoor – ze gingen weer omhoog en omhoog en omhoog … En toen weer omlaag en omlaag en omlaag … en Pim herkende het huis van Tante .. en Tante en Mama … en Dodger …en toen stonden ze weer achter het poortje van Dodger. “Nou, als ik een kat krijg, zal ik vragen of zijn Papa en Mama getest zijn!” zei Pim heel beslist! “Heel goed, hoor!” hoorde hij dokter DA zeggen. Of … was het wel dokter DA? “Je hebt heel goed voor Dodger gezorgd. Dan gaan we nu kijken of we een leuke kat voor je kunnen vinden!” Dat was Mama! Hiep hoi, hij kreeg een kat, zelf, van hem, hiep, hiep hoi het was hem gelukt! Maar … “Maar de ouders moeten wel getest zijn, hoor!” zei Pim heel zeker. Mama en Tante keken elkaar verbouwereerd aan – waar haalde hij dat nu weer vandaan?????