Als student in Wageningen heb ik mijn eerste katje opgehaald uit het asiel. Een afdelingsgenoot -zwaar bierdrinker- was net op vacantie in Joegoslavie geweest, en ik vond ‘pivo’ wel leuk als naam. Helaas, Pivo kreeg last van haar darmen, en niet vanwege al het bier. Ik moest haar laten inslapen, en omdat er een kleine kans was dat het leukemie was, duurde het eventjes voor haar opvolger kwam: Floris.
Dit was in de tijd van ‘Floris’ (het begin van Rutger Hauer’s carriere), en de dierenarts noemde alle katjes Floris, omdat bijna alle katjes Floris werden genoemd. Daarom was hij bij voorbaat alvast maar Floris genoemd. Floris was best wel mooi. Eén grootouder was pers, een ander siamees, terwijl de andere twee uit doodgewone vuilnisbakken waren gekropen. Daarbij was hij rood, en een beetje dom. De eerste keer dat hij op de balkonrand (tweede verdieping) sprong, dacht hij dat die heel breed was. Een paar uur later, toen ik hem onder de struiken vandaan haalde, was hij nog steeds niet van de schrik bekomen.
Later ging ik voor mijn studie een paar maanden naar het buitenland, en Floris ging vacantie houden op een boerderij in Brabant. Daar heeft hij de buren nog geholpen: die hadden zwart-witte katten, maar wilden eigenlijk wel lapjeskatten. Een paar maanden nadat Floris in de buurt was komen wonen, hadden ze lapjeskatten. Waarschijnljk (en hopelijk) heeft hij later vriendschap gesloten met een stel vacantiegangers op een camping in de buurt: op een gegeven moment was hij verdwenen, en we hebben niets meer van hem vernomen.